Ben en Fietje van Dijk (Levie) en twee van hun drie kinderen kwamen om in de concentratiekampen van de Nazi's. Alleen de jongste zoon van dit gezin, Meijer van Dijk overleefde de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog.
Ben en Fietje zijn getrouwd in Zuidland en woonden daarna op verschillende adressen in Oud Beijerland. In 1939 is het gezin naar Delft verhuisd. Daar kreegin augustus 1942 de oudste zoon Andries een oproep zich te melden voor een werkkamp in Duitsland. Hij wilde niet, maar het dreigement dat anders zijn vader, die juist uit het ziekenhuis was gekomen, zijn plaats zou moeten innemen, gaf de doorslag. Dries is gegaan. Wat de familie niet wist, is dat hij op de laatste dag van september 1942 in Auschwitz werd vermoord. Op dezelfde dag als Levie en Wies van Leeuwen, zijn neef en nicht uit Monster, die beiden om welke reden dan ook op 12 augustus nog waren getrouwd: Levie in 's-Gravenhage en Wies in Monster.
Het gezin in Delft had een onderduikadres gevonden. Koffers werden gepakt en alles in gereedheid gebracht voor vertrek. Het was 8 oktober en de volgende dag zouden ze worden opgehaald. Door verraad werden ze echter nog dezelfde dag opgepakt. Op 13 oktober werd het gezin ingeschrven in Westerbork en op 16 oktober naar Auschwitz gedeporteerd, gelijk met zus Eva uit Monster en broer Henri met zijn vrouw Saartje uit Oostvoorne.
Bij het plaatsje Kosel stopte de trein en alle mannen tussen 15 en 50 jaar moesten uitstappen. Meijer, 18 jaar, ging naar buiten. Zijn vader, die met hem mee was gelopen, werd terug geranseld, de overvolle trein weer in waar hij op zoek moest naar zijn vrouw en dochter. Voor de verbijsterde ogen van de achterblijvers reed de trein weg en kwam op 19 oktober in Auschwitz aan....
Vanuit Kosel werd Meijer van Dijk achtereenvolgens te werk gesteld in Sakrau, Brobek, Anthoniehutte en Annaberg. In april 1943 kwam hij in Auschwitz/Blechhammer terecht als nummer 176974, het nummer werd in zijn arm getatoueerd. Toen het Russische leger in aantocht was, werd op 18 januari 1945 het kamp ontruimd. De grote evacuatie begon. De dodenmars door de sneeuw bij 10 graden onder nul, 15 tot 17 uur per dag. De uitgeteerde en schaarsgeklede mensen liepen of strompelden voor hun leven, want vallen, gaan liggen of stoppen, betekende de dood. Zo kwam Meijer in Gross-Rosen en vervolgens in het SS kamp Buchenwald in Saksen terecht. Daar kreeg hij een nieuw nummer (125706). Na een verblijf in het werkkamp Altenburg, een onderdeel van het concentratiekamp Buchenwald, ging de tocht verder naar een ander kamp. Tot ze op 13 april 1945 in het plaatsje Waldenburg arriveerden, waar op dat moment ook de Amerikaanse troepen naderden. De Duitse soldaten, die de groep van ongeveer 300 mensen moesten begeleiden, sloegen op de vlucht voor het geschut en de laagoverkomende vliegtuigen. Op dat moment ontdekten de uitgehongerde mensen een broodkar, die voor de bakkerswinkel op het plein stond. Bijgestaan dro de bevolking, die ook honger had, werd de kar geplunderd. Meijer verstopte zich met nog een aantal gevangenen in een schuur, waar ze de nacht doorbrachten. De volgende dag merkten ze dat het overal stil was. Ze kwamen voorzichtig uit hun schuilplaats tevoorschijn en zochten onderdag bij een van de inwoners. Die dag kwamen de Amerikaanse soldaten Waldenburg binnen.
Bij die Amerikaanse troepen was een onderdeel Joodse soldaten met davidsterren op hun uniform. Wat dat betekende voor de Joodse gevangenen is niet te beschrijven. Meijer mocht kiezen: wilde hij naar Amerika of naar Israel? Zij zouden zorgen dat hij daar kwam. Echter er was maar 1 plaats waar hij heen wilde, naar Holland, naar Delft, terug naar huis, terug naar zijn familie.
Op 23 mei kwam hij bij Weert de grens over en werd oopgevangen in het repatrieringsontvangcentrum, waar vandaan hij op 26 mei naar Tilburg mocht vertrekken. Het was 28 juni toen hij in Delft terugkwam, enkele dagen na zijn 21e verjaardag. Er waren geen ouders die hem opwachtte, geen broer Dries, geen zuster Wies, geen oom geen tante. De enigen van zijn familie die hij terug zag, waren twee neven en een nicht.
Dat waren Louis Lezer (een van de twee zoons van tante Betje) en Andries met Rachel (zoon en dochter van oom Louis van Dijk). Maar er was wel iemand die al die jaren op hem had gewacht. Corrie, zijn vriendinnetje van voor de deportatie. Ze had hem zelfds via het Rode Kruis een brief gestuurd, die het concentratiekamp bereikte en die hij bij de commandant moest komen halen. Het leven mocht opnieuw beginnen en heel langzaam kreeg het weer inhoud.